Schilferige zilverspar (Abies squamata)
Etymologie / betekenis naam: De zilverspar dankt zijn naam aan het feit dat de naalden van veel soorten vaak wit of zilvergrijs aan de onderzijde zijn. Het woord spar komt van het Oudnederlandse woord sparre, waarmee een ‘paal’ of ‘balk’ werd aangeduid. Dit woord voert terug naar het Proto-Indo-Europese *sperH- met dezelfde betekenis. We noemen dit de schilferige zilverspar, vanwege de ruwe, schilferige bast. De wetenschappelijke naam squamata is het meervoud van het Latijnse squamatus, dat ‘geschubd, met schubben’ betekent. De term wordt ook voor reptielen gebruikt, en verwijst in deze context ook naar de schilferige bast. Abies komt mogelijk van het Griekse abin of abios, wat ‘wie lang leeft’ betekent. Een andere mogelijkheid is het Latijnse werkwoord abeo, dat ‘vertrekken’ betekent. In deze context zou het ‘opstijgend’ of ‘zich verheffend’ betekenen, verwijzend naar de indrukwekkende hoogte die bomen uit het geslacht kunnen bereiken. Volgens andere bronnen is het afgeleid van het Indogermaanse abh, dat zoveel als ‘stromen’ betekent, en in deze context ‘saprijk’ aanduidt.
De schilferige zilverspar is een soort die afkomstig is van het Tibetaans hoogland. Hij domineert daar vooral de noordelijke hellingen, maar staat nu te boek als kwetsbaar, vanwege intensieve ontbossing in het verleden.
Eukaryoten – Diaphoretickes – Archaeplastida – Planten – Streptophyta – Phragmoplastophyta – Landplanten – Polysporangiophyta – Vaatplanten – Euphyllophyta – Zaadplanten – Naaktzadigen – Pinophtyta – Pinopsida – Coniferen – Dennenfamilie – Abietoideae – Zilverspar – sect. Pseudopicea – series Squamatae


