Himalayaceder

Himalayaceder (Cedrus deodara)

Etymologie / betekenis naam: Ceder en Cedrus zijn afkomstig van het Griekse kédros, dat de benaming was voor deze en andere naaldbomen, zoals jeneverbessoorten. Het woord is had waarschijnlijk betrekking op de aromatische eigenschappen van deze bomen en is etymologisch verwant aan citrus, een geslacht dat ook diverse aromatische soorten kent. We noemen dit de Himalayaceder, omdat deze soort met name in het Himalayagebergte voorkomt. Deodara komt van het Sanskriet woord devadāru, dat ‘boom van de goden’ betekent.

Himalyaceders worden zo’n 40 tot 50 meter hoog, met uitschieters naar 60 meter. Ze komen voor in de Himalaya en direct aangrenzende berggebieden. In Nederland worden ze soms als sierboom aangeplant in parken. Het harde hout is niet heel geschikt voor fijne bewerking, maar leent zich prima voor bijvoorbeeld het bouwen van huizen. Binnen het Hindoeïstische geloof geldt de soort als een heilige boom en in India wordt de boom vaak gebruikt bij de bouw van tempels. Uit het hout wordt ook een olie gewonnen die in de Ayurvedische geneeskunde meerdere toepassingen heeft.

Eukaryoten – Diaphoretickes – Archaeplastida – Planten – Streptophyta – Phragmoplastophyta – Landplanten – Polysporangiophyta – Vaatplanten – Euphyllophyta – Zaadplanten Naaktzadigen – Pinophtyta – Pinopsida – ConiferenDennenfamilieAbietoideaeCeder

Links:
Wikipedia

Plaats een reactie