Eik

Betekenis naam: Het woord eik voert mogelijk terug op het Latijnse aesculus (‘wintereik’) en het Griekse aigílōps (‘soort eik’). De precieze herkomst is onduidelijk. Dit is mogelijk te verklaren door de religieuze betekenis die de boom vroeger bij de Germanen had, waardoor de naam wellicht taboe was, en daardoor minder makkelijk te traceren. De herkomst van de geslachtsnaam Quercus heeft ook meerdere opties. Waarschijnlijk gaat het om de samenvoeging van de Keltische woorden quer (‘fraai’) en cuex (‘boom’). De oorsprong kan ook liggen in het Griekse karkos, dat ‘kracht’ betekent. Volgens een andere theorie komt de naam van het Latijnse quaerere, dat ‘vragen’ betekent. Dit vanwege de vermeende verbinding tussen eiken en orakels. 

De eik is niet zo maar een boom, maar een geslacht met wel 500 verschillende soorten. Daarnaast zijn er diverse hybrides mogelijk, zowel spontaan in het wild als gekweekt. Onder dit geslacht vallen veel bladverliezende bomen, maar ook bomen en struiken met dikke, vlezige bladeren die ook in de winter groen blijven. In Nederland zijn alleen de zomereik en de wintereik inheems. De eerste eiksoorten kwamen op in het late Krijt-tijdperk, en hebben dus nog tegelijk met de dinosaurussen geleefd.

Eukarioten – Archaeplastida – Planten (Viridiplantae) – Streptophyta – Landplanten – Streptophyta – Phragmoplastophyta – Vaatplanten – Euphyllophyta – Zaadplanten – Bedektzadigen – ‘nieuwe’ Tweezaadlobbigen – Geavanceerde tweezaadlobbigen – Pentapetalae – Superrosiden – Rosiden – Eurosiden – Fabiden – Fagales – Napjesdragersfamilie – Quercoideae –

Eik (Quercus)