Zilverspar

Etymologie / betekenis naam: De zilverspar dankt zijn naam aan de witzilveren tot grijze kleur van de onderzijde van de naalden. Het woord spar komt van het Oudnederlandse woord sparre, waarmee een ‘paal’ of ‘balk’ werd aangeduid. Dit woord voert terug naar het Proto-Indo-Europese *sperH- met dezelfde betekenis. Afgeleid van de geslachtsnaam Abies, wat mogelijk komt van het Griekse abin of abios, wat ‘wie lang leeft’ betekent. Een andere mogelijkheid is het Latijnse werkwoord abeo, dat ‘vertrekken’ betekent. In deze context zou het ‘opstijgend’ of ‘zich verheffend’ betekenen, verwijzend naar de indrukwekkende hoogte die bomen uit het geslacht kunnen bereiken. Volgens andere bronnen is het afgeleid van het Indogermaanse abh, dat zoveel als ‘stromen’ betekent, en in deze context ‘saprijk’ aanduidt. Het geslacht bestaat dus uit harsrijke bomen.

Er bestaan zo’n 48 soorten zilverspar. Er kunnen verschillende definities worden gehanteerd, waardoor men uitkomt op 45 tot 55 soorten. De verschillende soorten lijken vaak op elkaar en werden morfologisch ingedeeld in secties. Recenter DNA-onderzoek hergroepeert het geslacht op bepaalde punten, en geeft een duidelijker beeld over het werkelijke aantal soorten. Hoewel veel soorten sterk op elkaar lijken, is er veel verschil in de hoogte die bereikt wordt. Sommige soorten blijven relatief klein, tot maximaal 10 meter, terwijl andere soorten een hoogte kunnen bereiken van wel 80 meter. De jonge naalden van veel soorten zijn eetbaar, totdat ze te taai worden. De naalden worden verwerkt in siroop, wat een geneeskrachtige werking wordt toegedicht.

Eukaryoten – Diaphoretickes – Archaeplastida – Planten – Streptophyta – Phragmoplastophyta – Landplanten – Polysporangiophyta – Vaatplanten – Euphyllophyta – Zaadplanten Naaktzadigen – Pinophtyta – Pinopsida – ConiferenDennenfamilieAbietoideae

Zilverspar (Abies)

Links:
Waarneming
Wikipedia